In dit artikel uiteenlopende gezichtspunten van verschillende wetenschappers.
Om als een herinfectie te tellen, moet een patiënt tweemaal een positieve test hebben ondergaan met ten minste één symptoomvrije maand ertussen.
Maar een tweede test kan ook positief zijn omdat de patiënt een residu van niet-replicerend viraal RNA afkomstig van de oorspronkelijke infectie in de luchtwegen draagt, of omdat het virus na de oorspronkelijke infectie wel is onderdrukt maar niet volledig is uitgeschakeld,
aldus viroloog Chantal Reusken van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
Om de twee infecties wetenschappelijk nauwkeurig met elkaar te kunnen vergelijken zijn twee volledige virussequenties nodig. Veel laboratoria hebben niet de tijd of het geld om die vast te leggen. Met het gevolg dat het aantal genetisch bewezen herinfecties veel lager ligt dan het aantal vermoedelijke herinfecties,
legt Paul Moss, hematoloog aan de Universiteit van Birmingham, uit.
Waarom herinfecties nog steeds relatief zeldzaam en doorgaans milder zijn, zou kunnen worden verklaard door de immuniteit die de eerste infectie heeft gegenereerd”,
zegt Maria Elena Bottazzi, moleculair viroloog aan het Baylor College of Medicine.
Viroloog Lia van der Hoek van het Amsterdam UMC relativeert dan ook de kudde-immuniteit door natuurlijke infecties en de hoge inzet op vaccinatie:
Zodra de eerste lichting geïnfecteerden hun immuniteit beginnen te verliezen kan het aantal herinfecties gaan groeien.
Antonio Bertoletti, specialist in infectieziekten aan de National University of Singapore zegt daarover dat opnieuw geïnfecteerd worden misschien wel een goede zaak is:
Het immuunsysteem blijft dan gestimuleerd en getraind.
Al met al kunnen we stellen dat het optreden van herinfecties erop duidt dat immuniteit tegen COVID-19 kwetsbaar kan zijn en relatief snel kan afnemen, wat niet alleen gevolgen heeft voor de risico’s waarmee herstelde patiënten worden geconfronteerd, maar ook voor hoelang toekomstige vaccins mensen zouden kunnen beschermen.