RNA

RNA is in de media momenteel een veelgebruikte term. Wat is het? In dit dossier nadere informatie over dit biologische fenomeen, over RNA-virussen en RNA-vaccins

Al onze individuele genetische informatie ligt opgeslagen in ons DNA.
DNA staat voor Deoxyribo Nucleic Acid oftewel desoxyribonucleïnezuur en bestaat uit nucleotiden. Een enkel DNA-molecuul kan bestaan uit een keten van miljoenen nucleotiden.

RNA is een molecuul dat, net als DNA, bestaat uit een reeks aan elkaar gekoppelde nucleotiden. RNA staat voor Ribo Nucleic Acid (ribonucleïnezuur).

Waar een cel een vaste hoeveelheid DNA bevat, daar wordt RNA doorlopend nieuw aangemaakt en weer afgebroken. Dit RNA speelt een belangrijke rol in eiwitsynthese (het maken van nieuwe eiwitten).

Virus

Een virus koppelt zich aan een cel van de gastheer en injecteert vervolgens het eigen erfelijk materiaal in die cel. In de wetenschap zijn twee soorten virussen gedefiniëerd, het DNA-virus en het RNA-virus. Versimpeld uitgelegd vermenigvuldigt een DNA-virus zich door middel van replicatie van het eigen erfelijk materiaal en een RNA-virus door voortdurend overschrijven van het eigen erfelijk materiaal.

RNA-virus

Voorbeelden van RNA-virussen zijn:
Poliovirus, Rhinovirus (veroorzaker van ‘Verkoudheid’), SARS-virus, hepatitis C-virus, Mazelenvirus, Ebolavirus, Influenzavirus (veroorzaker van de ‘Griep’), Rotavirus en Humaan Immunodeficiëntie Virus (HIV)

RNA-virus epidemieën

Twee grote RNA-virus uitbraken hebben de wereld in de 20e eeuw geteisterd, namelijk de Griepepidemie van 1918 en de aanhoudende pandemie van HIV. De 21e eeuw heeft al een aanzienlijk aantal uitbraken gekend: het ernstig acuut respiratoir syndroom coronavirus (SARS-CoV) in 2002, het Midden-Oosten respiratoir syndroom coronavirus (MERS-CoV) in 2012, het ebolavirus (EBOV) in 2014 en momenteel zitten we midden in een ongekende pandemie als gevolg van SARS-CoV-2, coronavirusziekte 2019 (COVID-19).

Kijk voor meer informatie over het Ebolavirus in dossier Ebolavirus
Voor meer informatie over het Mazelenvirus in dossier Morbillivirus
Voor meer informatie over het Influenzavirus in dossier Respiratoire infecties
En voor meer informatie over het Coronavirus in het dossier Coronavirus

Het afweersysteem dat het lichaam verdedigt tegen ziektes en ziekmakers werkt als volgt:
de eiwitten die bij een virus horen zijn te zien aan de buitenkant van de lichaamscel die geïnfecteerd is door dat virus. Als de afweercellen die lichaamsvreemde eiwitten zien dan komt er een afweerreactie op gang tegen de ziekmaker.

Vaccins maken gebruik van deze werking van ons natuurlijke afweersysteem.
Een vaccin bootst dus eigenlijk een besmetting na om zo het afweersysteem aan het werk te zetten. Het doel daarvan is dat er geheugencellen worden gevormd die het eiwit later opnieuw herkennen.

Methoden om vaccins te maken zijn bijvoorbeeld om een antigeen van het virus (of bacterie) als eiwit te produceren en in te spuiten. Of de hele ziekmaker als verzwakt virus toe te dienen (zoals bij het mazelenvaccin). In andere gevallen wordt een ander onschuldig (niet-ziekmakend) virus als vector gebruikt. Zo’n virus is dan genetisch zodanig aangepast dat het zorgt voor de aanmaak van antigenen die kenmerkend zijn voor de te bestrijden ziekmaker. Dit zijn de zogenoemde vectorvaccins.

Bij RNA-vaccins, tot slot, wordt RNA geïnjecteerd dat ervoor zorgt dat een eiwit wordt geproduceerd dat door het afweersysteem wordt herkend. Zo ontstaat immuniteit tegen de ziekteverwekker.

Kijk voor meer uitgebreide informatie over vaccinatie op de site van het RIVM

Bekijk de uitleg over de werking van een RNA-vaccin in dit artikel van EOS Wetenschap